Een leven lang onbegrepen

Oktober 1, 2016 Mayke Wijnen

Hij is beeldend kunstenaar, maar Harry Verhoeven zou ook als filosoof door het leven kunnen gaan. ‘Zolang ik me herinner, stel ik mezelf de vraag: waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Waarom werd ik geboren? Waarom ben ik straks ook weer aan de beurt om te sterven?’

Harry Verhoeven (1950) duwt zijn karakteristieke ronde bril wat steviger op zijn neus. Alsof een heldere blik hem de antwoorden op zijn vragen zal brengen. Maar het zijn niet de antwoorden waarnaar hij zoekt. Dat wat hij niet kan begrijpen, laat hij liever onbegrepen. ‘Het grote onbekende vormt de drive om dingen te onderzoeken, om zingeving te ervaren. Niet het antwoord, maar de ervaring van schoonheid vormt daarin het grote doel.’ Hij heft zijn vinger op. ‘Dat had ik als kind al.’ Zijn blik gaat links door de werkkamer van zijn huis in Bergeijk, dan rechts. Beelden, schetsen, blokjes, schilderijen, tekeningen, papiertjes. Dan staat hij op. Verfspetters kleurden zijn spijkerbroek, zijn openslaande vest toont een glimp van zijn bretels. Hij sloft naar zijn bureau, zijn rug licht gebogen alsof die de last van een leven draagt waarvoor in zijn opgeruimde humeur geen plaats is. ‘Hier’, zegt hij, een papiertje tussen zijn vingers. ‘Het oog ziet alleen wat de geest bereid is te begrijpen.’

“Hoe rijper onze geest, hoe beter we de diepere lagen waarnemen van schoonheid”

Hij trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Als ge het nie wilt zien, dan ziede het ook nie. Hoe rijper onze geest, hoe beter we de diepere lagen waarnemen van schoonheid. Er is zovéél om ons heen waaraan we voorbijgaan. Elke dag.’ Zijn hand glijdt over de kast, langs verschillende prullaria. Takjes hop, stenen, blaadjes: ze zijn het fysieke restant van zijn beleving van schoonheid. ‘De bereidheid van onze geest om de schoonheid erin te zien, heeft te maken met het ervoor openstaan; niet geblokkeerd zijn in je denken, niet geremd zijn door je opvoeding. Jezelf vragen stellen. Zolang ik me herinner, stel ik mezelf de vraag: waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Waarom werd ik geboren? Waarom ben ik straks ook weer aan de beurt om te sterven? Op zoek naar de essentie van mijn bestaan. En dat zoeken… Dát is de essentie.’

Duivenhok

Lang zocht Harry naar het beste pad langs zijn vragen, op weg naar een toekomst. Zijn toekomst. ‘De hunkering naar schoonheid kon ik als kind met niemand anders delen. Ik voelde me onbegrepen. Als ik op zeldzame momenten een mening las die ook de mijne was, ervoer ik een genot; eindelijk die verbinding die ik nergens anders vond. In het oude duivenhok bij ons thuis creëerde ik mijn eigen wereld, en mijn ouders, broer en zussen lieten me begaan. Ik schilderde, ik tekende, ik knipte en ik plakte. Ik voelde dat ik tot creaties in staat was, maar het lukte me nog niet om er vorm aan te geven. Het niet kunnen uiten wat ik van binnen voelde, frustreerde me. En die binnengebleven creativiteit resulteerde in een minderwaardigheidscomplex. Nú kan ik mijn eigen vragen beantwoorden. Vroeger vond ik in mijn zoektocht naar houvast geen steun.’

“De frustratie over mijn leven werd de brandstof voor mijn creaties”

De idealistische denkwijze die hem in zijn jeugd onbegrepen liet voelen, vindt nog altijd maar moeizaam gehoor. De wereld is verrot, vindt hij. ‘Welk aspect je daarvan ook belicht: het onderwijs, de normen en waarden, de culturen. Máár. Op het moment dat je je bewust bent van die rottigheid, kun je er iets aan doen. En dat doe ik. Dat zie ik als mijn taak als mens. Ik heb een liberale geest. Ieder mens heeft de verantwoordelijkheid over zijn eigen leven. Ieder mens kan van zichzelf iets maken. Móet van zichzelf iets maken, dát is de verantwoordelijkheid. En te vaak wordt daaraan voorbij gegaan. Dan krijg je een cultuur waarin de gelatenheid regeert. Een cultuur van: als je een dubbeltje bent, zul je nooit een kwartje worden. Dan word je het nooit! Ik heb altijd de houding gehad dat ik mezelf van een dubbeltje tot een kwartje wilde ontwikkelen.’

Erkenning

Harry Verhoeven voelt het als zijn taak om als kunstenaar én mens een cultuur te creëren. Een wereld die de talenten van kinderen stimuleert en de ontwikkeling daarvan centraal stelt. Al die aspecten komen samen in het techniekHuys in Veldhoven. ‘Mijn tegenhanger van de rottige wereld. Het is mijn autobiografie; een kunstwerk dat mijn zoektocht vormgeeft. De maakindustrie wordt door automatisering ontdaan van menselijke nijverheid en handelen. En de beroepsopleidingen zijn hun vormende waarde kwijt. Mensen raken daardoor steeds verder verwijderd van hun natuurlijke bron. Ik heb de stellige overtuiging dat het maken van dingen opgesloten zit in ons wezen. Het plezier, het genot dat je beleeft bij het maken van dingen, ís de essentie van ons bestaan. Die ervaring weegt niet op tegen welke stuiver dan ook. Als je geleerd hebt een mooi muurtje te metselen, zul je er nooit tegenaan gaan staan pissen.’ ‘Of ik daarmee een kwartje ben geworden? Haha! Daar denk ik dikwijls over na. Wat ben ik nou eigenlijk geworden? Maar ik kan daar geen antwoord op geven. Ik weet het gewoon niet. Het leven is betrekkelijk, mijn leven… Het is mijn missie een cultuur te creëren, te veranderen. Mijn carrière creëerde het fundament daarvoor. Maar dat mijn werk niet volledig wordt herkend, ligt dat nou aan mij, of aan de maatschappij? Feit is dat het me toch wat pijn doet, of zo. Ik voel een teleurstelling. In mijn beelden en in het techniekHuys komt alles samen wat ik kan. Méér kan ik niet. En toch klopt het niet; mijn werk zou bekender moeten zijn.’

“De beroepsopleidingen zijn hun vormende waarde kwijt. Mensen raken steeds verder verwijderd van hun natuurlijke bron”

Hij werpt een bedenkelijke blik op zijn tuin, naar de ijzeren beelden die zijn ontwikkeling als kunstenaar weerspiegelen. Als kind voelde hij de frustratie dat er niet uitkwam wat hij kon. Nu frustreert het hem dat alles wat hij kan er uitkomt, en het niet voldoende lijkt. ‘Het zou kunnen dat ik met mijn denkwijze vooruitloop op de massa. Dat het dus onmogelijk is dat hetgeen ik creëer, aansluit bij het collectief. Misschien geven mijn kunst en het techniekHuys over vijftig jaar de kanteling van de tijdsgeest aan. Dat hoop ik.’ Hij geeft het toe: de erkenning is belangrijk. Ooit doodgaan met het idee dat enkel hijzelf tevreden was met zijn werk is niet bevredigend. ‘De erkenning vult een stuk onzekerheid, de reden om nooit tevreden te zijn en steeds opnieuw te zoeken in mezelf. Dat zoeken, leidt terug naar de essentie: waarom zijn de dingen zoals ze zijn?’

Puur

De vraag die hem als kind al bezighield, is meer dan ooit aanwezig. Hij ervoer de laatste jaren hoe fragiel de wezenlijke dingen in zijn leven zijn. ‘Ik was 27 en werd voor de eerste keer vader. Ik wist niet wat me overkwam. Het was zo intens; dat vredige kindje. Zo puur, zo mooi. Gewoon geluk.’ Na zes dagen zat hij met zijn vrouw bij de kinderarts: zijn dochter Saskia at moeilijk. ‘Ze bleek zwaar gehandicapt te zijn. Op het moment dat de arts ons dat vertelde, ging zijn pieper af. Mijn echtgenote en ik keken elkaar aan. We voelden dat het om ons kindje ging. Inderdaad: Saskia had een hartinfarct gehad. Elke dag zou haar laatste kunnen zijn. We haastten ons naar haar toe. Ze lag in haar blootje in een couveuse, vol met pleisters en slangen. Vanaf dat moment wisten we niet alleen dat we onze dochter zouden verliezen. We beséften het.’

“Vanaf dat moment wísten we niet alleen dat we onze dochter zouden verliezen. We beséften het”

‘Saskia mocht mee naar huis, ze sliep bij ons op de kamer. Als het ritme van haar adem stokte, vlogen we op. Een normale nachtrust was er niet bij. De hulpverleners liepen de deur plat en vertelden dat dit soort situaties altijd tot scheidingen leidt. Ik heb ze allemaal buiten geflikkerd. Nog altijd heb ik een gruwelijke hekel aan hulpverleners. Ze maken meer kapot dan dat ze helpen.’

De handicap van Saskia was voor Harry en zijn vrouw reden om niet nog een kindje te krijgen. ‘We wisten niet wat de precieze oorzaak ervan was; haar aandoening kon erfelijk zijn. Op haar zevende lag Saskia op sterven. Hoewel ze er wonderwel bovenop kwam, was het een nieuwe confrontatie met de realiteit. Die deed ons nadenken over de toekomst; die er voor ons een zou zijn zonder kinderen zodra Saskia ons zou verlaten. We besloten toch nog een keer vader en moeder te willen worden. Met alle risico’s van dien. Dat kreeg ik ook te horen. Er waren collega’s op school die tegen me zeiden dat het een asociaal besluit was. Ik heb nog nooit zoiets misselijks gehoord. Onze beweegreden was juist om vader en moeder te zijn, van wat voor kind dan ook. Voor ons was een nieuw ouderschap een teken van liefde.’

Hun tweede kindje Judith bleek kerngezond. ‘Toen zeiden ze dat de handicap toch niet erfelijk was.’ Ze kregen een derde kindje. ‘Onze Nadieh. Ze was nog maar half ter wereld toen ik het al zag; ze had hetzelfde als onze Sas. Ik kreeg de grootste ruzie met die arts. Hoe kon ik dat in godsnaam beweren? Hij zag niets afwijkends. Maar ik voelde het, ik zag het. Dit was niet goed.’ Niemand die hem wilde horen. ‘Ook de moeder niet. Ik stond alleen. Iedereen verklaarde me voor gek, noemde me een pessimist, ik was een zwartkijker en moest de wereld anders leren zien. Dat was verschrikkelijk, de moeilijkste tijd uit mijn leven. Ik wist al maanden dat ik opnieuw een gehandicapt kind had gekregen terwijl de hele wereld zei dat het niet zo was.’

‘Drie maanden later werd ik op een ochtend wakker en ik keek mijn toenmalige vrouw aan. Ik schrok me kapot. Ze had een ontstoken oog… Nou, niet normaal. Zó dik, alsof iemand erop getimmerd had. Maar vanaf dat moment besefte zij het ook: we hebben een gehandicapt kind.’

Hij zoekt opnieuw om zich heen, tast met zijn hand naar het papiertje dat hij even daarvoor vond. ‘Híer heeft het mee te maken.’ Het blaadje wappert tussen zijn vingers. ‘Het oog ziet alleen wat de geest bereid is te begrijpen. De geest van de moeder was er nog niet aan toe in te zien dat ze opnieuw een gehandicapt kindje hadden gekregen. En dus vocht haar lijf daar tegen. Het was een gevecht tussen fysiek en geestelijk zien.’

“Ik wist al maanden dat ik opnieuw een gehandicapt kind had gekregen en de hele wereld zei dat het niet zo was”

Afscheid

Uit later onderzoek bleek dat Saskia en Nadieh pontocerebellaire hypoplasie hebben; een handicap waarbij de kleine hersenen niet goed werken en een kind geestelijk drie maanden oud blijft. Voor beiden bleek begeleid wonen noodzaak. ‘We konden ieder moment hét telefoontje ontvangen; dat één van hen gestorven was. Het was zondagmorgen 11 maart 2001, kwart voor acht. We lagen nog in bed en de telefoon ging. Mijn vrouw nam op. Normaal belde de verpleegster, nu was het de arts. Als moeder wist mijn echtgenote genoeg. Ze vroeg meteen: Wie van de twee?. Het bleek om Saskia te gaan. Ze werd drieëntwintig jaar. Drieëntwintig jaar hebben wij met haar geleefd. Met de gedachte: als ze er morgen nog maar is.’

‘Ik maakte een kist voor haar begrafenis, haar silhouet in ijzer er bovenop. Mijn vrouw zelf gooide haar graf dicht. We wilden de werkelijkheid onder ogen zien.’ De werkelijkheid van nu is dat we dit jaar opnieuw een dochter verloren. Vijftien jaar lang leefden ze opnieuw met de angst ieder moment gebeld te kunnen worden. ‘Maar het overlijden van Nadieh kwam toch nog onverwachts. De dag ervoor had haar moeder nog met haar geknuffeld en in die nacht is ze gestorven, gewoon vergeten dat ze moest doorademen. Dat maakt het voor ons draaglijk; haar vertrek was vreedzaam. Bovendien leefde voor haar nu het idee dat ze over het knuffelen heeft liggen dromen, daarin de tijd is verloren en vergat te ademen.’

Nadieh is 27 jaar geworden, een uitzonderlijk hoge leeftijd met haar handicap. ‘Ook voor haar heb ik een kist getimmerd en ik heb voor hen samen een nieuw monument gemaakt, uiteraard van corten-staal. Nadieh is bij onze Saskia in het graf geplaatst… Het verlies van twee dochters is een kras op ons bestaan. We volgende uiteindelijk ook hierin onze eigen weg. Het proberen te dragen van de pijn verbindt ons. We hadden de stilzwijgende afspraak dat we elkaar niet in de put zouden praten.’

“We hebben ook laten zien dat het ook kán: leven met de tragiek die ons trof”

Hij zucht: het is een wrange vergelijking, maar toch wil hij haar maken. Het is dát gezamenlijk delen dat ontbreekt in onze maatschappij. ‘Dat kan in één keer veranderen. Kijk maar naar de verbroedering als er een vliegtuig neerstort, als er een aanslag wordt gepleegd. Alleen: die verbinding beklijft niet. Enkel een fundamentele, essentiële gezamenlijkheid zorgt voor een blijvende verbinding ook al ga je uit elkaar. Vanuit verbinding ontstaat creatie. En creatie is het fundament van onze toekomst.’

‘We laten daarmee bovendien zien dat het ook kán: leven met de tragiek die ons trof. Honderd jaar geleden gebeurde zoiets in bijna elk gezin, maar tegenwoordig zijn mensen zo vlug dramatisch. Als een kind niet goed kan leren, vinden ouders al dat ze een gehandicapt kind hebben. De wereld leeft in een slachtoffercultuur. Ik ben daar wars van.’

Hij schudt het hoofd. Nee, gemakkelijk is het niet. ‘En ook ik wapende me tegen de pijn. Het doet zoveel pijn om Saskia te moeten missen, dat ik afstand nam van Nadieh. Dat wil niet zeggen dat ik niet van haar houd. Maar het lukt me niet om het te dragen, nóg een keer zo’n verlies. Altijd die angst; dat elke dag haar laatste kon zijn. Ik liet en laat het gevoel van verdriet niet toe. Misschien steek ik mijn kop in het zand, misschien wel ja. Maar dat vergeef ik mezelf. Misschien zie ik het niet omdat mijn geest niet altijd bereid is te begrijpen dat de dingen zijn zoals ze zijn.’